Direct naar artikelinhoud

De 5 constructiefouten van de euro

Het moordende gebrek aan één economisch beleid

De enige rechte lijn in het beleid van de Europese monetaire unie zit bij de Europese Centrale Bank (ECB) in Frankfurt. De ECB waakt over de prijsstabiliteit in de 16 landen van de eurozone door de inflatie te temperen en de rentetarieven aan te sturen waartegen banken geld aan elkaar lenen. Maar een businessplan voor de eurozone, dat alle landen op economisch vlak dezelfde richting uit doet kijken, bestaat er niet. Er is nauwelijks of geen sprake van een gemeenschappelijk beleid op de arbeidsmarkten, de kredietmarkten of de productiemarkten, laat staan van een eenvormige Europese fiscaliteit. Integendeel: loonbeleid, prijzenpeil en belastingdruk zijn juist de troeven waarmee de eurolanden onderling investeringen van elkaar af proberen te snoepen. Dat heeft de verhoudingen in de eurozone helemaal scheefgetrokken, omdat pakweg een loonkostenverlaging in Duitsland zich meteen vertaalt in, bijvoorbeeld, een minder concurrentiële Ierse, Belgische of Portugese economie in een muntunie die wisselkoersverschillen weggomt.

De voorstanders van de euro hoopten dat de eenheidsmunt de euro-economieën dichter naar elkaar toe zou doen groeien, maar dat is vooralsnog niet gebeurd. Daardoor strijdt niet elke euro-economie met dezelfde wapens. De zwaargewichten - vooral de Duitsers, maar ook de Finnen, de Nederlanders en de Oostenrijkers - trekken de economieën van de eurozone. Ze zijn verwoede exporteurs, met een lage interne consumptie. Maar hun handelsoverschotten hebben jarenlang de economieën van de kleintjes - Spanje en Ierland, bijvoorbeeld - vooruitgestuwd. Omdat de eenheidsmunt het ventiel van de devaluatie heeft geamputeerd, zijn er daardoor bubbels gecreëerd, een grote afhankelijkheid en een lage competitiviteit die in tijden van hoogconjunctuur onzichtbaar blijft, maar die bij een kwakkelende economie onvermijdelijk voor problemen moesten zorgen. Zelfs al stipuleert de Europese regelgeving duidelijk dat de kapitaalkrachtige landen niet mogen opdraaien voor het gat in de hand van de zwakkeren.

De Europese Commissie hoopt dat op te lossen met strengere regels voor staatsschuld en begroting, en door de lidstaten in een strakker raamwerk voor economisch beleid te dwingen. Maar de aangeboren aversie van sommige landen voor regeltjes die vanuit Brussel opgedrongen worden, lijkt dat alvast ernstig te bemoeilijken.

De stuitende laksheid tegenover eigen regels

De weinige regels die landen in de eurozone wel hebben, zitten vervat in het Stabiliteitspact. Dat bepaalt dat de lidstaten van de eurozone hun staatsschuld binnen de perken moeten houden (het richtcijfer is 60 procent) en dat de begrotingstekorten onder controle moeten blijven (het vooropgestelde maximum is 3 procent). Maar de regels van het Stabiliteitspact zijn in de tien jaar dat de euro bestaat niet minder dan 43 keer overtreden. Zelfs de Duitsers, die toch als voortrekker van de euro gelden, vroegen enkele jaren geleden uitzonderingen op de beperking die het Stabiliteitspact op begrotingstekorten oplegde. En voor die overtredingen zijn geen boetes uitgeschreven, noch zijn er subsidies geschrapt.

Daardoor heeft de eurozone zich binnen de kortste keren van een muntunie in een dekmantel voor staatsschuld omgevormd. Maar niet alléén daardoor. Ook omdat lidstaten de voorbije jaren massaal en zonder scrupules de boekhoudregels aan hun laars hebben gelapt die ze zichzelf hadden opgelegd, omdat ze er allen van uitgingen dat de andere landen wel de rekening voor hun spilzucht zouden betalen. De begrotingen van de eurolanden barsten van de eenmalige operaties - van de verkoop van goud door de Duitse Bundesbank, over de verkoop van aandelen van Deutsche Post of Deutsche Telekom tot de vastgoedoperaties van de overheden in België of Frankrijk. Maar er zijn ook voorbeelden bekend van geantidateerde inkomsten, verborgen schulden en uitgaven die met ingewikkelde schuldenswap-constructies onder het boekhoudkundige tapijt werden geveegd. Of zelfs van verzonnen inkomsten: Griekenland rekende op zeker ogenblik zijn inkomsten uit prostitutie mee om zijn begroting te doen kloppen. De commissie heeft intussen beloofd om de regels van het Stabiliteitspact te verstrengen en de controles te verstrakken, eventueel door meer parameters op de scorekaart van de lidkaarten in te schrijven. Ze zou ook werk maken van betere statistieken, onder meer door het statistische bureau Eurostat meer armslag te gunnen. Hoe concreet die beloftes zullen worden, laat staan welk effect ze zullen hebben, zal de toekomst moeten uitwijzen.

Het gebrek aan politieke bovenbouw

De euro is ooit opgestart om crisissen met de valuta van de eurolanden te vermijden. Maar aan de structurele oorzaken van die crisissen - de fundamentele verschillen tussen de economieën - is er onder het mom van de nationale soevereiniteit nooit echt geraakt. De euro heeft een vals gevoel van veiligheid gecreëerd, omdat problemen verdoezeld werden en de financiële markten verzuimd hebben om bijtijds de alarmbel te luiden. Daardoor zijn de problemen eigenlijk in schaal vergroot.

Dat het nooit zover kwam, heeft te maken met convergentie - of beter: met het gebrek eraan. De eenheidsmunt heeft niet kunnen verhinderen dat de politiek nationale kampioenen heeft laten bestaan, of dat de socialezekerheidsstelsels van de zestien lidstaten soms als dag en nacht van elkaar verschillen. Ze heeft evenmin verhinderd dat de Europese politici tien jaar na de introductie van de euro nog altijd het eigen electoraat boven de gemeenschappelijke belangen van de eurozone verkiezen als ze een beleid moeten uitstippelen. Zo probeerde Duitsland de lancering van een rampenplan voor Griekenland angstvallig over zijn deelstaatverkiezingen te tillen (wat niet lukte).

Door die politieke verdeeldheid dreigen steeds vaker asymmetrische schokken de eurozone te bedreigen - economische ontwikkelingen die wel het ene land treffen, maar niet het andere. Wat doorgaans verschrikkelijk moeilijk te verkopen is aan het electoraat in de goede-leerling-landen, die aan het einde van de rit wel de rekening moeten betalen. In mei heeft de Commissie aangekondigd dat ze de lidstaten wil dwingen een raamwerk uit te tekenen voor de richting die hun land uit moet. Dat document zou bij de Commissie neergelegd moeten worden, zodat die kan onderzoeken of er niet tegen het algemeen Europese belang gezondigd wordt.

Het ontbreken van een rampenplan

Toen Griekenland in het voorjaar van 2010 onder vuur kwam op de financiële markten, en naar Europa keek voor een reddingsboei, was er niets. De Grieken kregen voor 110 miljard euro aan bilaterale leningen en er is nu ook een virtueel rampenplan. Landen die in moeilijkheden komen, kunnen daardoor terugvallen op een vangnet van 750 miljard euro, dat dankzij de solidariteit van de andere euroleden geld leent aan landen die te hoge risicopremies moeten neertellen om hun staatsschuld te herfinancieren. Maar de aanpak van de Ierse crisis, en de uitspraken van Europese toppolitici in de nasleep ervan, bewijzen dat het rampenplan ook twee jaar na de financiële crisis grotendeels op pure improvisatie berust. En dat de Europese Centrale Bank een sleutelrol speelt in alle reddingen, als een brandweerman die brandjes blust. “De ECB gaat een solvabiliteitsprobleem te lijf met liquiditeit”, zegt een obligatiehandelaar. Vrij vertaald: er worden tonnen geld in de economie gepompt om het vertrouwen te herstellen, maar niemand kijkt of er wel een bodem in de emmer ligt.

Er is een consensus binnen de EU dat problemen sneller gedetecteerd moeten worden, en dat er meer alarmbellen moeten rinkelen als het verkeerd gaat. Maar de roep om een groter rampenfonds (voor het geval Spanje kapseist) of voor obligaties die door de EU worden uitgeschreven en gecontroleerd, lijken de Duitsers te willen smoren uit vrees voor een aantasting van hun soevereiniteit.

Het gebrek aan een uitweg

De eurozone is een gouden kooi, waar wie eenmaal lid geworden is, nooit meer uitgeraakt. Nochtans ligt de monetaire geschiedenis geplaveid met landen die muntunies verlaten - zie de Britten en de goudstandaard in 1931, of de Argentijnen die in 2002 de peso loskoppelden van de Amerikaanse dollar. Maar de strakke band tussen de landen van de eurozone zorgt dat de kosten om de muntunie te verlaten, per definitie niet te overzien zijn. Er zijn de technische problemen die een haastige (her)introductie van de drachme of het Ierse pond met zich mee zou brengen - van het drukken van het geld tot het verdelen van de nieuwe biljetten naar de verschillende geldautomaten. Maar de omzetting zou de staatsschuld van de landen die uit de euro stappen fors doen stijgen, omdat ze die moeten herfinancieren tegen een ongunstige wisselkoers. Ze zou ook de spaarcenten van de burgers in waarde decimeren, wat dan weer kan leiden tot bank runs (spaarders die massaal naar de loketten rennen om hun euro’s af te halen) en bijgevolg tot de verdere verzwakking van financiële instellingen die ook zonder zulke schokken al behoorlijk labiel zijn.

De Duitse bondskanselier Angela Merkel vraagt al langer dat landen die de regels niet volgen uit de eurozone gezet kunnen worden. Maar er is geen meerderheid om het Europees Verdrag in die zin te herschrijven.