Direct naar artikelinhoud

Klik, deed de fotograaf. Klik, deed de minilandmijn

De landmijn waar Joao Silva op trapte, werkte perfect. Silva, een briljante fotojournalist die meestal in opdracht van The New York Times werkte, was ‘embedded’ bij de Amerikaanse troepen in het zuiden van Afghanistan en trapte twee weken geleden op een kleine landmijn. Drie Amerikaanse soldaten hielden aan de ontploffing een hersenschudding over. Dat wijst erop dat het toestel een antipersoonsmijn in miniatuur was, de moeilijk te detecteren soort die meestal niet groter is dan een blikje tonijn.

Het was niet de bedoeling dat Joao Silva zou sterven. De wapenfabrikant - gezien de locatie waarschijnlijk een oude Sovjetfabriek - had de exacte formule van explosieven en granaatscherven berekend die nodig is om te verminken. Om lichaamsweefsel te vernietigen en botten te breken, niet om te doden. Een dode vergt minder aandacht van de andere aanwezigen. Een gewond slachtoffer moet worden weggeleid van het slagveld door zijn kameraden, het zeulen met een draagberrie vergt nog meer mankracht. Force multiplication, zo heet dat in het militaire jargon.

DE BANG BANG CLUB

Joao Silva kende de risico’s van landmijnen beter dan de meeste journalisten. Zowat elke oorlog, elke natuurramp, elke maatschappelijke opstand van de voorbije vijftien jaar beleefde hij op de eerste rij. Silva begon zijn loopbaan als fotograaf in zijn geboorteland Zuid-Afrika. Hij was een van de vier jonge, onverschrokken fotografen die de naam de ‘Bang Bang Club’ meekregen en furore maakten door het geweld in de zwarte townships vast te leggen toen de apartheid langzaam afgebrokkelde. Maar de prijs van het lidmaatschap van de Bang Bang Club was hoog. Ken Oosterbroek werd in 1994 doodgeschoten tijdens een vuurgevecht in een township. Kevin Carter pleegde in hetzelfde jaar zelfmoord nadat hij een Pulitzer had ontvangen voor zijn werk ten tijde van de hongersnood in Soedan. Een andere winnaar van de Pulitzerprijs, Greg Marinovich, zag jaren geleden het licht en zwoer het oorlogsgeweld af, omdat hij zo vaak verwond raakte dat zijn collega’s-fotografen hem half grappend de bijnaam ‘de kogelmagneet’ gaven en hem meden voor hun opdrachten.

Joao Silva was de enige die al die jaren ongedeerd was gebleven. Tot tien dagen geleden, toen zijn beide benen tot net onder de knie werden geamputeerd in een Amerikaanse militair hospitaal in Duitsland. Silva staat bij de internationale pers bekend als een zorgvuldig, bescheiden en buitengewoon genereuze man. Hij is een getrouwde vader van twee kinderen. “Mensen die Joao kenden zullen niet verbaasd zijn te horen dat hij tijdens de hele beproeving foto’s bleef schieten”, zei Bill Keller, hoofdredacteur van The New York Times, in een memo aan de redactie.

Silva zag zijn vriend Oosterbroek sterven en bleef fotograferen. Hij was aanwezig bij twee van de bijna-fatale schietincidenten met Marinovich. Zijn drang om de menselijke wreedheid vast te leggen, nodigt uit tot vergelijkingen met Robert Capa, de meest legendarische oorlogsfotograaf van de vorige eeuw, die overleed toen hij in Vietnam op een landmijn trapte. De ernstige verwondingen van Silva vestigen de aandacht opnieuw op de verschrikkingen van - en de wat vergeten strijd tegen - antipersoonsmijnen.

Het doet ook zo ‘jaren negentig’ aan: de beelden van prinses Diana in een Afrikaans ziekenhuis die een kind met verbonden stompjes troost. Vandaag de dag worden landmijnen qua beruchtheid enigszins overschaduwd door de vloek van modernere, zelfs sinistere wapens, zoals clusterbommen en op afstand geactiveerde explosieven.

Maar volgens de Internationale Campagne voor een Verbod op Landmijnen (ICBL), de coalitie van ngo’s die een diplomatieke coup pleegde door meer dan 150 landen te dwingen tot de ondertekening van de Mine Ban Treaty (die in 1999 in werking trad), worden in actieve en voormalige oorlogsgebieden elk jaar nog duizenden mensen gedood of vreselijk verwond door mijnen. Het is maar een fractie van de vroegere tol, en dat is grotendeels te danken aan het werk van activisten. Maar de ICBL telde in de voorbije tien jaar wereldwijd nog altijd meer dan 73.500 slachtoffers van mijnen - een cijfer dat nog somberder wordt door het feit dat de meeste van de doden en verminkten geen uniform droegen.

Het aandeel burgerslachtoffers van landmijnen ligt tussen 60 en 85 procent. Het komt neer op een berg afgehakte voeten, benen, tenen, vingers en armen, meestal afkomstig van boeren die hun veld ploegen in Cambodja, vrouwen die water uit een put halen in Iraaks Koerdistan, kinderen die voetballen in Bosnië. Een paar meer recente menselijke resten die de gruwelijke stapel hebben aangevuld, komen van honderden Amerikaanse militairen die dienden in Irak en Afghanistan - en een paar dagen geleden van een oorlogsjournalist.

ZOETHOUDERTJE

De Verenigde Staten maken deel uit van de resterende 20 procent van landen die weigeren het verbod op landmijnen te ondertekenen. Washington heeft in deze onsmakelijke versie van de Bang Bang Club het gezelschap van autoritaire staten zoals Iran, Rusland, Myanmar en China. Het excuus is meestal tactisch: het Pentagon zegt dat het gigantische mijnenvelden nodig heeft om Zuid-Korea te verdedigen tegen een invasie door Pyongyang.

Antimijnactivisten geven toe dat de Verenigde Staten het verdrag de facto naleven. In 1997 stopte het land met het produceren van de wapens, het heeft het ontwerp van de mijnen aanzienlijk verbeterd zodat ze na een poosje onschadelijk worden, en het schonk miljoenen aan internationale ontmijningsinspanningen.

Maar de VS hebben nog altijd een voorraad van ongeveer 10 miljoen antipersoonsmijnen - en meer dan 7 miljoen antivoertuigmijnen - voor toekomstig gebruik, als het nodig is. Eerst Bill Clinton, daarna George Bush, en nu, tot ergernis van de mensenrechtengroepen, ook Barack Obama hebben het verdrag verworpen. In november vorig jaar gooide de regering een zoethoudertje richting mensenrechtenactivisten door te beloven dat een aanpassing van het beleid in het verschiet lag.

De ene oorlogsmisdaad tegen de andere afwegen is een beetje spijkers op laag water zoeken. Wat maakt chemische of biologische wapens monsterlijker dan de miljoenen lowtechexplosieven die amper 3 dollar per stuk kosten, die geactiveerd worden met een druk van 10 kilo op een primitieve ontstekingspin en die als een soort onzichtbaar gif in de bodem blijven zitten en zo generaties lang het leven van mensen ruïneren? In welk opzicht is een onschuldige burgerbevolking elimineren - genocide - zo oneindig veel gruwelijker dan een fragmentarische eliminatie van een onschuldige burgerbevolking in willekeurige volgorde? En is dat laatste niet de klassieke definitie van terrorisme?

Twee keer op mijn reizen zag ik landmijnen doen wat ze behoren te doen. Niet toevallig twee keer in Afghanistan, het grootste uithangbord voor landmijnen ter wereld. Daar steken naar schatting 10 miljoen explosieven in de grond - vele dateren van de Sovjetinvasie in 1979 - of ongeveer één voor elke drie Afghaanse burgers. Het eerste incident was een statistische zeldzaamheid, want er was een bona fide strijder bij betrokken. Hij was een jonge soldaat met een scherp gezicht bij de Noordelijke Alliantie. Zijn voeten waren afgemaaid door een antipersoonsmijn die de taliban bij Kabul geplant hadden. (Nogmaals, dat efficiënte ontwerp.) Drie grimmig kijkende collega’s brachten hem bewusteloos naar mijn auto en dwongen mijn chauffeur met hun geweer hem naar een ziekenhuis te brengen. Ik werd gedumpt op het slagveld. Toen de bestuurder eindelijk terug was, klopte hij vertwijfeld op zijn stuur en was de auto gedrenkt in bloed. Ik heb geen idee of de soldaat het overleefd had.

SOCIALE VERSCHOPPELINGEN

Het tweede slachtoffer was typischer. Hij was een trucker op de weg naar Bamian, de beroemde vallei van de boeddhamonolieten. Hij reed in een kolonne burgervoertuigen, de eerste om door te dringen tot territorium dat recentelijk veroverd was door de taliban. Een mijn reet zijn rechtervoorband aan flarden. Ik zag hem wankel uit de rokende cabine klimmen en terug door de doodsbange karavaan strompelen. Door mijn open autoraam zag ik de lege, geschokte blik op zijn gezicht. Hij was een oude man, er druppelde bloed uit zijn oren, en iedereen had er het raden naar waar hij van plan was naartoe te lopen. Misschien uit Afghanistan weg. Twee kinderen liepen lachend achter de verbrijzelde band aan, die van de heuvel stuiterde, waarschijnlijk recht naar een ander mijnenveld.

Deze anekdotes wijzen op een probleem met het wereldwijde verbod op landmijnen: guerrillagroepen en opstandelingen ondertekenen over het algemeen geen internationale verdragen. (Hoewel sommige ongeregelde strijdkrachten wel degelijk hebben afgesproken het verbod te hanteren.)

Wat je echter meestal ziet in geteisterde delen van de wereld zijn natuurlijk niet de mijnexplosies maar de nog lelijker menselijke gevolgen van ontmoetingen met landmijnen. In Ethiopië bewegen beenloze veteranen van de oorlog met Eritrea zich in arme dorpen voort op zelfgemaakte skateboards. Velen zijn sociale verschoppelingen. In Angola, een andere landmijnenhel, kloppen vrouwen en kinderen in de hoofdstad Luanda met hun stompjes op autoruiten om een aalmoes te bedelen die ze zelfs niet kunnen aannemen bij gebrek aan handen. Die lelijke ‘mutilados’ werden al een paar keer weggeveegd uit de binnenstad sinds er opnieuw vrede is in het land dankzij de olieboom.

Al vele jaren - decennia - vernietigen landmijnen mensenlevens na wapenstilstanden. Een enkel apparaat lokaliseren en uitschakelen kan honderden dollars kosten. De gevolgen voor de hele samenlevingen zijn inmiddels genoegzaam gekend: gekwelde kinderen maken de school niet af en betonneren hun gezin zo in de armoede, angstige volwassenen mijden productieve grond en houden zo de economie op.

Joao Silva, die 44 is en duidelijk een survivor, zal ongetwijfeld zijn verwondingen overleven. Volgens nieuwsberichten ontwaakte hij maandag uit zijn verdoving. En The Times verwacht dat hij uiteindelijk opnieuw zal beginnen te werken. Zijn collega Michael Kamber interviewde hem in december vorig jaar in Bagdad voor een boek over oorlogsfotografie. “Je gaat de wereld niet veranderen met je foto’s - in feite heb ik nog geen enkel beeld gezien dat de wereld heeft veranderd”, zei Silva. “Maar als je de geest van één enkele persoon verandert, dan denk ik dat je iets hebt bereikt.” Later voegde hij daaraan toe: “Toen mijn dochter geboren werd, heb ik een belofte aan mezelf gedaan: als het niet goed aanvoelt, dan loop ik weg.” Hij kan dat nog altijd doen, natuurlijk, met de hulp van protheses.

Silva’s geboorteland Zuid-Afrika hield eind de jaren negentig op met de productie van landmijnen en ondertekende het wereldwijde verbod. De literatuur van het land worstelt, achtervolgd door de lange nachtmerrie van de apartheid, nog vaak met de morele littekens van willekeurig massaal geweld. In de roman Wachten op de barbaren van Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee, vraagt de getormenteerde verteller zijn folteraar oprecht verwonderd hoe hij gewoon naar de samenleving kan terugkeren nadat hij zulke onuitsprekelijke dingen met andere mensen gedaan heeft.

“Vind je het gemakkelijk om achteraf te eten? Ik had gedacht dat je je handen zou willen wassen. Maar gewoon wassen zou niet genoeg, er zou een priesterlijke tussenkomst aan te pas moeten komen, een ceremoniële reiniging van, vind je niet? Een soort van zuivering van de ziel ook - zo heb ik me het voorgesteld. Hoe zou het anders mogelijk zijn om terug te keren naar het dagelijkse leven - aan tafel gaan zitten, bijvoorbeeld, en brood met je familie en je kameraden breken?”

Het is verleidelijk om dezelfde vragen te stellen aan mannen van legers en guerrilla’s die nog altijd vinden dat het aanvaardbaar is om landmijnen op dorpspaadjes te strooien. Ze kunnen worden gesteld aan al die regeringen die nog nog altijd wapens hamsteren in hun bunkers. En ze moeten gesteld worden aan de gewone zielen die die dingen voor een loon monteren in goed verlichte en degelijk ingerichte fabrieken.